Aanslag van 5,1% op bezoldigingstekort heeft nooit bestaan!

De wet tot hervorming van de vennootschapsbelasting voorzag vanaf aanslagjaar 2019 (verbonden aan een boekjaar dat ten vroegste aanvangt op 1.01.2018) dat vennootschappen een afzonderlijke heffing van 5,1% vennootschapsbelasting verschuldigd waren op het tekort aan toegekende bedrijfsleidersbezoldiging in vergelijking met het minimaal toe te kennen bedrag (art. 219quinquies WIB 1992).

Een vennootschap moet ten laste van haar resultaat van het boekjaar aan minstens één van haar bedrijfsleiders/natuurlijke personen een minimale bezoldiging toekennen van minstens 45.000 EUR (tenzij de belastbare winst < 45.000 EUR). Doet zij dat niet, dan verliest de vennootschap het verlaagd tarief van 20,4% vennootschapsbelasting op de eerste 100.000 EUR winst. Bovendien was de vennootschap een aanslag van 5,1% verschuldigd op het te weinig toekende bezoldigingsbedrag. Dat was een dubbele sanctie.

 

Retroactieve intrekking

De inwerkingtreding van de opheffing van de 5,1% aanslag stemt overeen met de initiële inwerkingtreding van het ingetrokken artikel en de aanpassingen van de andere betrokken artikelen, conform de inwerkingtreding van de wet tot hervorming van de vennootschapsbelasting.

De heffing van 5,1% is dus definitief verdwenen voor alle vennootschappen, alsof de aanslag nooit had bestaan! 

 

 

Let op. De minimale bedrijfsleidersbezoldiging van 45.000 EUR blijft wel bestaan als voorwaarde voor het verlaagd VenB-tarief  (art. 215 lid 3, 4° WIB 92).